Gemeentelijk beleid “relatietherapie”: symptoom van structureel bestuurlijk falen
Tot 2015 werden ouders door de rechter verplicht tot mediation bij psychologen en forensisch onderzoekers, volledig voor eigen rekening, duizenden euro’s per persoon, zonder enig aantoonbaar resultaat. Wanneer mediation niet werkte of simpelweg niet werd afgemaakt, volgde direct een raads-onderzoek en werd het dossier weer dikker.
Sinds de centralisatie van de jeugdhulp naar gemeenten is het één aaneenschakeling van beleidsmatig broddelwerk: eerst het “één gezin, één plan”-model, klakkeloos uitgerold over gezinnen die allang uit elkaar waren, puur voor de dossieropbouw en de verantwoording richting Den Haag. Daarna de “scheidingsloketten”, zogenaamd voor vroege signalering, in werkelijkheid alleen goed voor meer registratie, nieuwe declaraties, en nog meer ketenpartners die een graantje meepikken. Daarna kwamen de “woonkamerprojecten” op scholen, weer een variant op hetzelfde thema: zoveel mogelijk ouders en kinderen labelen, in trajecten trekken, financieren, afvinken en doorschuiven.
En nu, onder de vlag van innovatie en preventie, het nieuwste wanproduct: gemeentelijke relatietherapie en opvoedcursussen. Dit wordt niet uitgevoerd door BIG-geregistreerde specialisten, maar door medewerkers zonder enige professionele achtergrond – de KCC-medewerker die na een online cursus signalering wellicht ineens als relatietherapeut wordt neergezet. Geen tuchtrecht, geen kwaliteitsborging, geen beroepscode, maar wel bevoegd om gezinnen in nieuwe trajecten te duwen en de dossiers verder aan te dikken. Het gevolg: méér bemoeizorg, méér bureaucratie, méér ouders die hun autonomie verliezen, terwijl het aantal vechtscheidingen, OTS’en en UHP’s gewoon blijft stijgen.
Betaald uit dezelfde Wmo- en jeugdhulpbudgetten die ondertussen structureel worden leeggetrokken. Gemeenten besteden publiek geld aan beleidsprojecten en papieren trajecten die niets oplossen, maar vooral goed zijn voor de keten zelf. Het enige dat structureel groeit is het dossier, de factuur en het aantal betrokken hulpverleners – niet de werkelijke hulp aan ouders en kinderen.
Waar het uiteindelijk op neerkomt: het gemeentelijk jeugdzorgbeleid is feitelijk verworden tot een keihard salessysteem, met gezinnen als doelgroep, dossiers als product en beleid als omzetdoel. Alles draait om het zoeken naar nieuwe “toegangspunten” en het genereren van zoveel mogelijk instroom, monitoring en verantwoording. Resultaat doet er niet toe, zolang het systeem zichzelf maar kan blijven financieren en verantwoorden.
Dit beleid is geen innovatie. Dit is symptoombestrijding, controlezucht en bureaucratische zelfverrijking, verkocht als “vooruitgang” en “preventie”, maar uitsluitend bedoeld om systemen te voeden ten koste van gezinnen.